Geschiedenis

Judo betekent 'de zachte weg' en wordt beschouwd als een moderne sport die is afgeleid van Jiu Jitsu. Het wezen van judo is de vaardige toepassing van een combinatie van technieken, zoals de kracht en weerstand en effectieve timing. Het uitgangspunt van judo is het lichaamsgewicht en de kracht van de tegenstander tegen hem of haar te gebruiken.

Judo is van oorsprong een Japanse zelfverdediging kunst die rond 1882 werd ontworpen door Jigoro Kano (1860-1932). Judo betekend letterlijk ‘de zachte weg’. Het woord bestaat uit 2 delen –ju- betekend wat zacht of meegevend en –do- staat voor weg of pad.

Jigoro Kano was vroeger een klein en mager mannetje. Ondanks dat hij veel gepest werd deed hij nooit wat terug, want dat durfde hij niet. Toen hij een jaar of 16 was stapte hij een Jiu-jitsu school binnen omdat hij gehoord had dat je daar leerde hoe je als kleine een grotere en sterkere tegenstander kon verslaan. Door deze lessen verbeterde zijn conditie, werd hij fysiek sterker en voelde zich mentaal ook sterker. Hij kwam meer voor zichzelf op als hij gepest werd.

Hij merkte echter ook dat de Jiu-Jitsu trainingen zwaar waren door de stoten met vuisten, trappen met de voeten en steken met vingers dit mocht namelijk allemaal binnen deze sport. Kano zat vaak onder de pleisters, gekscherend werd hij ook wel ‘Bansoko’ (de pleister) genoemd.

Kano vond dat Jiu-Jitsu veel goeds had maar vond dat het ook anders kon. Na veel trainen en uitproberen kwam Kano in 1882 met het ‘Kodokan judo’. Judo was een stuk veiliger om te beoefenen. Bij het Jiu-Jitsu ging het erom om je tegenstander te verslaan, soms zelf zo dat ze niet meer konden opstaan. Het judo was meer een spel, hoe kan je iemand het beste werpen of onder controle houden op de grond zodat hierbij iemand te blesseren.

Kano vond dat Jiu-Jitsu veel goeds had maar vond dat het ook anders kon. Na veel trainen en uitproberen kwam Kano in 1882 met het ‘Kodokan judo’. Judo was een stuk veiliger om te beoefenen. Bij het Jiu-Jitsu ging het erom om je tegenstander te verslaan, soms zelf zo dat ze niet meer konden opstaan. Het judo was meer een spel, hoe kan je iemand het beste werpen of onder controle houden op de grond zodat hierbij iemand te blesseren.

‘Seiryoku Zenyo’ (Maximale effectiviteit met minimale inzet):

Wat een persoon doet, moet met optimale inzet van geestelijke en lichamelijke energie gebeuren. In het judo leert men de kracht van de tegenstander te gebruiken om hem ten val te brengen. In het leven is dit het principe van de juiste dingen doen op het juiste moment.

'Jita Kyoei’ (Wederzijds profijt en welbevinden):

De spelers dienen respect te hebben voor zichzelf en voor anderen. Bij het beoefenen van het judo leren ze samen te werken om zich de vaardigheden eigen te maken. Zonder tegenstander om mee te judoën kan men de sport immers niet leren; men werpt zelf en wordt op zijn beurt geworpen. Deze opvatting van samenwerkend leren is ook in andere gebieden van het leven geldig.

Het is goed te beseffen dat Kano judo niet creëerde als een publieke wedstrijdsport. Hij zag het als een persoonlijke vaardigheid om geest en lichaam te trainen. Zijn vuistregel was dat de beheersing van judo een waardering voor de eigen filosofie vereiste, die alle aspecten van judo omvat. Wanneer we dit in gedachten houden, is het interessant om de eed te lezen die alle judostudenten bij de 'Kodokan dojo' moeten afleggen (Deze naam had Kano aan zijn dojo gegeven):

  • Als ik eenmaal intrede heb gedaan bij de Kodokan, zal ik mijn studie niet beëindigen zonder geldige reden.
  • Ik zal de dojo niet in diskrediet brengen, tenzij ik hiervoor toestemming heb.
  • Ik zal de geheimen niet onthullen die mij zijn toevertrouwd, tenzij ik hiervoor permissie heb.
  • Ik zal geen judo onderwijzen.
  • De leerling is ondergeschikt, de leraar heeft het voor het zeggen.
  • Ik zal altijd de regels van de dojo volgen.

Tot slot heeft Kano ook een morele code bedacht voor het judo, elke judoka moet zich houden aan onderstaande deugden:

  1. Beleefdheid: Respect naar anderen.
  2. Moed: Om het te doen ondanks dat het soms tegen zit.
  3. Oprechtheid: Eerlijk zijn in woord en daad.
  4. Zelfbeheersing: Leren om kalm te blijven wanneer je boos wordt.
  5. Eer: Trouw zijn aan het gegeven woord en eigen mening.
  6. Bescheidenheid: Over jezelf spreken zonder trots.
  7. Vriendschap: Het meest pure gevoel van de mens.
  8. Respect: Anderen in hun waarde laten.